Elburg krijgt in 1233 stadsrechten en als onderdeel daarvan zijn eigen rechtspraak.
Volgens het privilege van ‘halsgericht’ mag Elburg nu de doodstraf toepassen op zijn ingezetenen. Buiten de stad, aan de Gerichtenweg, wordt een galg
opgericht, maar ook ‘radbraken’ en onthoofding behoorden tot de mogelijkheden.
Voor minder ernstige vergrijpen hebben schout en schepenen een heel arsenaal van lijf- en geestelijke straffen tot hun beschikking, zoals marteling, het verplicht
ter bedevaart gaan of in een processie meelopen.
De straffen werden en plein public voorgelezen en uitgevoerd op de ‘Myddelbroche’, waar tot 1805 een schandpaal stond.